10 oktober 2010

Tafelmanieren

Ook in Frankrijk kun je terecht in etablissementen om middeleeuws te tafelen. Meestal ontaardt dat in onfris buffelen en vooral onmatig innemen. Het  moet kennelijk het beeld bevestigen dat destijds deze streken bevolkt waren met onbeschaafd gepeupel, dat zich dagelijks lallend tegoed deed aan halve varkens en gevulde ganzen, onderwijl driftig bezig de vleselijke lusten te bevredigen. Vlaamse meesters hebben met vaardige kwast bijgedragen aan dat imago.

De werkelijkheid was uiteraard minder prozaïsch. Meestal bestond een maaltijds slechts uit een enkel gerecht en vlees of vis was daarbij niet alledaags. Adel en geestelijkheid hadden natuurlijk meer op het bord en in die kringen kon het aardig uit de hand lopen. Toch bestonden ook daar tafelmanieren, die rond de 16e eeuw mondjesmaat ook bij de burgerij ingang vonden. Bekend is een etiquetteboekje voor jongens uit 1530 van Erasmus. "Met drie vingers in het zoutvaatje zitten verraadt boerse manieren" hield hij het jongvolk al voor.

Het was de Franse kardinaal De Richelieu die zich vaak ergerde aan gasten die met hun dolkmes, een standaard accessoire in de betere kringen, de vleesresten tussen de tanden verwijderden. Hij liet daarom speciale messen maken met een ronde top en geldt dus als de uitvinder van het tafelmes. Al eerder had François I het aardewerken bord aan zijn hof geïntroduceerd en Henri III deed hetzelfde met de vork. Toch duurde het nog lang voordat dit gereedschap echt ingeburgerd raakte. In 1733 schreef Justus van Effen nog “Wat belet de handen die behoorlijk gereinigt zyn, zo zuiver te wezen als een geschuurde of wel gewassen vork". 



Het servet (of de tafeldoek) komt overigens al in 12e-eeuwse Franse kloostervoorschriften voor.
Er werd in een réfectoire gewoon met de handen gegeten en van hogerhand was er natuurlijk scherp toezicht op goede manieren.
Aflikken of aan de pij afvegen kostte je ongetwijfeld een flink aantal weesgegroetjes…

Labels: , , , , ,

19 december 2009

Sorbonne


In de Middeleeuwen was in Frankrijk onderwijs voorbehouden aan jongelingen die priester wilden worden. De locale pastoor stampte het Notre Père in en legde het Credo uit. Een proefpreekje en hoppa, de kansel op. Wilde je meer wijsheid, was je aangewezen op een klooster of een kathedraalschool, zoals in Reims en Parijs (Notre Dame). Daar leerde je van een magister, vaak een oud-student, de zeven vrije kunsten, de artes liberales: grammatica, retorica, logica, de leer van abstracte getallen, meetkunde, stereometrie en harmonieleer (muziek).

Een schoolgebouw was niet nodig, de magister ontving zijn leerlingen overal. Rond 1200 verenigden de Parijse magisters zich in een gilde of universitas, zodat een beetje eenheid in examens en titels kwam. Ze kozen uit hun midden een rector, die ook de contacten met de bisschop verzorgde. Er onstonden ook speciale college's, gefinancierd door rijke weldoeners waar veelbelovende jonge wetenschappers ook kost en inwoning kregen.


Zo richtte in 1253 Robert de Sorbon, een niet onbemiddelde kannunik uit Cambrai, in Parijs een theologisch college op. Later uitgegroeid tot de huidige Université de Paris. In de wandeling nog steeds de Sorbonne, al draagt alleen het hoofdgebouw  in het Quartier Latin die naam. Na de studentenonlusten in mei 1968 is de Sorbonne opgedeeld in 13 verschillende universiteiten met in totaal zo'n 340.000 studenten, waarvan een flink deel buitenlanders.

Onder de studenten bekende namen als schrijver Norman Mailer, de huidige paus Benedictus XVI, natuurkundige Jean-Jacques Ampère, filosoof Jean-Paul Sartre, Jaqueline Kennedy, filmer Jean-Luc Godard en de Nederlandse wijsgeer Erasmus. Zelfs hervormer Calvijn vergaarde zijn theologische kennis aan het katholieke college van Robert de Sorbon.

Labels: , , ,